Articulatiestoornissen
Bij articulatiestoornissen worden bepaalde klanken of klankcombinaties foutief uitgesproken. We maken een onderscheid tussen fonologische en fonetische articulatieproblemen.
Bij een fonetische articulatiestoornis heeft het kind moeite met het motorisch produceren van één of meerdere klanken. Kinderen gaan deze klanken vervangen, vervormen of weglaten.
Voorbeeld:
de /r/ niet kunnen uitspreken, lispelen
Therapiedoel:
Het aanleren van de correcte motorische bewegingen van de klanken.
Vooreerst wordt er geoefend op tongmotoriek zodat de kinderen hun tongspieren verstevigd worden en hun tong juist leren plaatsen. Vervolgens wordt een doelklank ingeoefend. Eens ze de klank kunnen, wordt er geoefend op woord- en zinsniveau om tot slot te automatiseren in de spontane spraak.
Bij een fonologische articulatiestoornis kan het kind de doelklanken wel produceren maar ze worden niet op de juiste manier gebruikt. Ze gaan systematisch woorden vereenvoudigen. Kinderen laten daardoor klanken of lettergrepen weg of vervangen klanken in een bepaalde woordpositie.
Voorbeeld:
/t/ en /k/ worden verwisseld (toen wordt Koen), s/z, v/f en b/p (beer wordt peer)
Therapiedoel:
Door gebruik te maken van betekenisvolle woorden leren kinderen dat gelijkende woorden zoals baard/paard, taal/kaal niet hetzelfde zijn. Het eerste doel is dat ze het verschil leren horen tussen deze woorden en de juiste betekenis eraan kunnen koppelen door bewustwording waar de klank geproduceerd wordt. Daarna leren we de juiste uitspraak aan en passen we deze toe zodat het kind dit in het dagelijkse leven correct zal gebruiken.